| |
Vragend voornaamwoord
|
Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraagzin: wie, wat, welk(e), wat voor (een) (dit zijn de enige vragende voornaamwoorden! (Hoe en waarom bijvoorbeeld zijn geen vragende voornaamwoorden)
|
Betrekkelijk voornaamwoord
|
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord, een zinsdeel of een zin ervóór: die, dat, wat, wie, wiens, wier.
|
Wederkerig voornaamwoord
|
Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander).
|
Onbepaald voornaamwoord
|
Een onbepaald voornaamwoord wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat: iemand, niemand, (een) zekere, wat, het, iets, niets, iedereen, men, menigeen, een of ander, alles, ieder(e), elk, menig(e). Het is onbepaald voornaamwoord als het nergens naar verwijst maar tijd, weer of sfeer aangeeft. Voorbeelden: Het is acht uur. Het regent. Het is gezellig.
|
Voorzetsel (vz)
|
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden aan. Plaats: bij, in, op, naast. Tijd: gedurende, onder, tijdens. Reden: vanwege, wegens, om, door.
|
Telwoord (telw)
|
Hoofdtelwoord
|
Bepaald (noemt een precies aantal): zes, vijftien, drievijfde
|
Onbepaald (geeft een onduidelijk aantal aan): veel, enkele, sommige, weinig, verscheidene, alle
|
Rangtelwoord
|
Bepaald (noemt een precieze plaats in een rij): eerste, zesde, vijftiende
|
Onbepaald (geeft een onduidelijk plaats in een rij aan): laatste, middelste, zoveelste
|
Bijwoord (bijw)
|
Een bijwoord kan van alles aangeven. Een tijdstip (morgen), een plaats (ergens), een tegenstelling (daartegenover), een reden (daarom), zekerheid (absoluut), onzekerheid (misschien), ontkenning (nimmer) en sommige vraagwoorden zijn ook bijwoorden (bijv. waarover, waarheen, waarom, hoe).
|
Voegwoord (voegw)
|
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar en drukken ook het verband daartussen uit. Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee gelijkwaardige delen: hoofdzinnen, twee bijzinnen van hetzelfde niveau, twee woordgroepen of twee woorden (dus, en, maar, want). Onderschikkende voegwoorden verbinden twee ongelijkwaardige delen: een hoofdzin met een bijzin (omdat, zodat, wanneer, als, hoewel, indien).
|
| |
|
|
|
|
|