18e eeuw: inleiding

De verlichting (1669 - ...)

A. Inleiding

In 1669 wordt er in Amsterdam een letterkundig genootschap opgericht, genaamd: Nil Volentibus Arduum. Dit betekent: niets is onmogelijk, als je maar wilt. Nu is dit op zich niet zo'n belangrijke gebeurtenis, maar het motto van dit genootschap past precies bij de denkbeelden van de tijd die we 'de verlichting' zijn gaan noemen. Het is moeilijk om aan te wijzen wanneer deze tijd precies begon, omdat de verlichting niet iets wezenlijks anders is dan de renaissance, het is meer een logische voortzetting ervan. Daarom kiezen Nederlandse literatuurgeschiedschrijvers wel eens het jaar 1669 als startpunt, maar zo'n jaartal is natuurlijk relatief.

Waar het om gaat, is dat de burgers rond deze tijd redelijk trots waren op wat ze allemaal bereikt hadden; zij waren van mening dat hun welvarende positie vooral eigen verdienste was. Want, zo redeneerden zij, iemand die altijd zijn verstand gebruikt, zal ver komen in het leven. Het verstand is dus het belangrijkste principe in de zeventiende en achttiende eeuw, en dat zie je overal terugkeren. Een ander woord voor de verlichting is dan ook het rationalisme.

De verlichting is niet eens zozeer de aanduiding van een periode in de kunst (zoals de renaissance), het is een algemeen maatschappelijke stroming die vooral in de wetenschap en de politiek van betekenis is geweest en nog steeds is.

In de achttiende eeuw ontstaat de serieuze wetenschapsbeoefening zoals we die nog steeds kennen. Belangrijke principes zijn hierbij empirisme (waarneming als uitgangspunt; het doen van proeven) en het belang van bewijsvoering. Op politiek terrein zorgt het verlichtingsdenken voor democratisering, scheiding van kerk en staat en scheiding van machten.

Behoefte aan duidelijkheid, orde en gezond verstand ontstaat ook in de kunst. Men vond dat goede kunst aan regeltjes moest voldoen: iedereen die zich keurig aan de regels hield en vooral

goed z'n best deed en z'n verstand gebruikte, was in staat om goede kunst te maken. Het grappige is dat juist de achttiende literatuur hierdoor ontzettend saai en nauwelijks leesbaar is. Weinig schrijvers zijn daarom de moeite van het vermelden waard.

Een uitzondering is Hiëronymus van Alphen. Hij is een belangrijk schrijver, omdat hij de eerste schrijver is van jeugdliteratuur. Als een echt verlichtingsmens vond Van Alphen dat kinderen goed opgevoed moesten worden. Volgens verlichtingsfilosofen is geen enkel kind slecht van geboorte: wanneer een kind liefdevol wordt grootgebracht, leert altijd zijn verstand te gebruiken en consequent het goede voorbeeld krijgt voorgedaan, dan zal hij uitgroeien tot een goed, verstandig, beschaafd en deugdzaam burger. Omdat Van Alphen weduwnaar was geworden en er dus alleen voor stond in de opvoeding van zijn kinderen, schreef hij gedichten voor zijn kinderen. In deze gedichten komen steeds heel brave kinderen voor, die alleen maar het goede doen, en daarvoor beloond worden.

Een ander interessant werk uit deze tijd is De historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, van de twee vrouwelijke auteurs Bettje Wolff en Aagje Deken. Ook dit boek gaat in zekere zin over opvoeding: Sara is een meisje van ongeveer zeventien jaar en wordt hopeloos verliefd op een 'foute man'. Uiteindelijk laat ze haar verstand echter spreken, en trouwt ze met de verstandige (maar saaie) Hendrik Edeling. Deze moraal past echt bij de tijd van de verlichting, maar toch kondigt het boek een nieuwe periode aan: het is de eerste roman in proza uit onze literatuur. In die tijd waarschuwden dominees voor het lezen van proza, omdat prozaschrijvers niet hoefden na te denken over de vorm, en op die manier makkelijk tot onzedige gedachten konden komen en die ook zomaar konden opschrijven. Romans lezen zou dus lui maken en tot verkeerde gedachten kunnen leiden. Verder valt op dat in Sara Burgerhart niet alleen het verstand veel aandacht krijgt, maar vooral het gevoel van Sara beschreven wordt. En daarmee komen we aan bij een nieuwe periode, de romantiek.