Vogelgedichten
Velen zijn in deze tijd van lockdown gegrepen door een vogelvirus. De kenmerken zijn vogels spotten, herkennen, tekenen, of collages maken met vogels, zoals beeldend kunstenaar Hanneke Adelaar dat dagelijks laat zien op Facebook. Daarom hier een verzameling gedichten over en met vogels.
Jan Hanlo - De mus
Tjielp tjielp - tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp - tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
Tjielp
etc.
Uit: Verzamelde gedichten
Rutger Kopland - Een merel
Er is iets in de zang van een merel
het is voorjaar, je wordt wakker
je ligt te denken in de nacht
het raam staat open - er is iets
waarvan de vogel zingt
en je denkt aan wat je moet opgeven
er is iets in je dat leeg is en het stroomt vol
met het zingen van die merel
Uit: Toen ik dit zag ...
Gerrit Achterberg - Merel
De morgenmerel gorgelt
bekers bittere wijn:
droom, die tot pijn verkorrelt
In vogelkelen
omdat het dag moet zijn;
omdat het grote hele
donker niet langer dicht kan zijn.
Uit: Verzamelde gedichten (1979)
Jan van Nijlen - De zwaluw
Ik vlieg, ik schrei, ik ben geboren,
ik leef voor immer in ’t azuur,
maar in het vredig avonduur
zoek vergeefs een toren.
Uit: Verzamelde gedichten ( 1964)
Fiep Westendorp
Jan Eijkelboom – Notities in een grijze week 5
Een meeuw wentelt, staat stil,
lijkt dan te wankelen, maar
heeft geen verleden, geen toekomst,
dus aarzelt hij niet.
Uit: De Gouden man (1982)
Jan Bernlef – Het wapen van de mus
Mus - onkruid onder de vogels
zo huishoudelijk
gewoon en kleurloos
de grond van ons bestaan
zijn orgeltoon
Zijn jingle weerklinkt
overal waar kruimels
een speldeprik eten
een vingerhoed water en zand
Omdat hij zin heeft trekt hij
gauw nog even een sprintje
hipt – zit dan stil
Er is maar één mus en
die is een embleem: springlevend
bewijs van hak op
tak dat er geen grond
dan om te zitten geen
lucht dan om er dwarsdoorheen.
Uit: Zwijgende man ( 1976)
Leo Vroman – Vrede
Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met zijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
(..)
Uit: 262 gedichten (1974)
Schippers – Opening van het visseizoen
Eindelijk buiten.
Water is water.
Riet is riet.
Een eend lijkt op een eend.
Maar nu begint mijn vader (62) weer.
Hij noemt waterhoentjes strijkbouten
en vindt dat de maan
ondergaat
als de
zon.
Uit: Een klok en profiel, 1965
Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.
Gij kwaamt, en 'k wist -- gij zijt weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:
Zo als een vogel in den stillen nacht
Op ééns ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,
Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.
Jan Hanlo - Zo is de improvisatie
Meer houden van nu en minder van morgen
Niet willen schrijven maar telefoneren
Niet wachten totdat door herhaalde bewerking
Alles nog beter wordt - evenmin wachten
Totdat door herhaalde bewerking 't nog slechter wordt
Zoals een vlucht roeken in stormachtig weer
Onder de hemel maar één keer zó vliegt
Het is niet te zeggen hoe zal zij zich wenden
Zal zij nu dalen of zal zij nu stijgen
Verspreid wellicht worden door krachtiger stormvlaag
En zich - wat later - dan toch weer verenigen
Uit: Libertinage ( 1959)
Annie M.G. Schmidt- Fiep Westendorp, De Krullevaar ( UiT: Pluk van de Petteflet)