Herbsttag
Herr: es ist Zeit. Der Sommer war sehr gross.
Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren,
und auf den Fluren lass die Winde los.
Befiehl den letzten Früchten voll zu sein;
gib ihnen noch zwei südlichere Tage,
dränge sie zur Vollendung hin und jage
die letzte Süsse in den schweren Wein.
Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleeen hin und her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
Rainer Maria Rilke
Herfstdag
Heer: het is tijd. De zomer was zeer groots.
Leg op de zonnewijzers thans uw schaduw,
en stel de velden aan de winden bloot.
Beveel de laatste vruchten rijp te zijn;
verleen hun nog twee zuidelijker dagen,
stuw hen naar de voleinding, Heer, en jaag
de laatste zoetheid in de zware wijn.
Wie nu geen huis heeft, bouwt het ook niet meer.
Wie nu alleen is, zal het nog lang blijven,
zal waken, lezen, lange brieven schrijven,
in lanen rusteloos dwalen, telkens weer,
als op de wind de blaren zullen drijven.
Anton Korteweg
Jan Wolkers - Wintervitrines
achter het gras
terwijl de herfst voor de deur stond
met deze hand
als een inktvlek
probeerde ik de zon stil te zetten
geen geluid brak meer door
van achter de glazen barrière
volière
van ijs en chroom
waar je witte hand in zweefde
als een meeuw die de kust verlaat
als een berijpte boom
zo hangen vanavond
mijn betraande ogen
in je afscheid




V
September
Nog eenmaal door de weide,
nu bijna waterdiep,
ruisend voort schrijden,
badend in grasgezwiep;
en binnen, door horregazen,
nachtwind voelen, de koeien
horen ademen en grazen
of zachtjes bonkend stoeien;
nog eenmaal een teruggekeerde
stem en verwaaide taal
van een reeds tot mest verteerde vriend,
nog eenmaal.
Leo Vroman,
uit 262 gedichten
Huub van der Lubbe zette dit gedicht op muziek. Klik op de foto voor een filmpje.

Herfstdag
De tuinders werken in de bruine hoven,
De wereld was verlaten van gerucht,
En het oneindig najaar spande erboven
De paarlen sfeer van een gelaten lucht.
Zo was het hier, zo moest het elders wezen:
Herfst, land en mensen in een stilverband,
Waarboven, in berusting uitgerezen,
Een overal gelijke hemel span.
Wat dan te doen, grijs landschap, grijze luchten,
Uit de oudste dromen van de ziel gemaakt,
Wat met dit hart te doen, welks diepste zuchten
Al haast niet meer naar deze dingen haakt?
J.C. Bloem
Uit: Media Vita

Voorgoed
Dit is de herfst, dit zijn de mooiste maanden,
maar ze ontgaan ons zoals ieder jaar,
want wij zijn blinden in een wereld waar
het blijvende niet geldt, alleen het gaande.
Wij tastten in het duister naar elkaar,
een oogwenk dat wij ons onsterflijk waanden,
en zijn niet dan elkanders nabestaanden;
het bed is ons niet nader dan de baar.
Geen troost valt aan het najaar te ontlenen,
de bladeren verworden in de goot
en de gelieven zijn voorgoed verdwenen.
Wie weet is ons vergund pas metterdood,
door vreemde hemellichamen beschenen,
iets vast te houden wat ons niet verstoot.
Jean Pierre Rawie
Uit: Geleende tijd

November
Het regent en het is november:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.
De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is allengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.
Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.
J.C. Bloem
Uit: Media vita
/f.eu1.jwwb.nl%2Fpublic%2Fm%2Fy%2Fu%2Fletterlievend%2Fx3yz39%2Ftoontellegen_shorts-crop-u8427.jpg)
Verdrietig kind,
verdrietig gedicht
Ik ben de herfst.
Ik ben de regen.
Ik ben de storm.
Zoek mij maar op,
ik sta in alle gedichten.
Houd mij maar vast,
ik heb het koud en ik ben moe,
en nog zoveel bladeren aan de bomen,
nog zoveel bladeren overal.
Toon Tellegen
Uit: Daar zijn woorden voor

Landelijke herfst
Alles vandaag op zijn plaats;
moeders zoals het hoort
met wagens in het groen,
te vangen onder een woord
als een hoedje. Het plantsoen
verkleurt achter hun gepraat
Tennissers binnen gaas,
onmiskenbaar in wit,
spelen een bal die er is,
stuiterend op steenrood
als je het nog niet geloofd
De kerktoren aan het eind
begrenst met wat eeuwigheid
al deze aanwezigheid.
Twee eenden als een gek
klapwieken eruit weg
alsof een draad ze trekt
naar een andere prent,
hierbuiten dus onbekend.
Willem van Toorn
Uit: Gedichten 1960-1997