Renaissance: inleiding

De renaissance (1550-1669) 

A. Inleiding

 

De term 'renaissance' betekent letterlijk 'wedergeboorte'. De term is bedacht door burgers uit die tijd. Zij vonden namelijk dat de tijd ongeveer 1000 jaar had 'stilgestaan', omdat er in hun ogen 1000 jaar niets belangrijks gebeurd was. Deze 1000 jaar noemden ze minachtend 'middeleeuwen' (alsof het maar een tussenperiode was). De tijd daarvoor, de tijd van de Griekse en Romeinse beschaving, was in de ogen van de zestiende-eeuwse burger een voorbeeld, en hun eigen tijd noemden ze daarom een wedergeboorte van deze beschaving.

Waarom vond men in de zeventiende eeuw dat de wereld zo veranderd was? Welnu, zoals je hebt geleerd, was de middeleeuwse moraal dat alles in het teken van het hiernamaals stond: aan het leven op aarde mocht men geen aandacht schenken. Dit veranderde in de zestiende eeuw. Het 'memento mori' werd een 'carpe diem', wat 'pluk de dag' betekent. De renaissancemens wilde juist zoveel mogelijk te weten komen over de wereld. Het is in deze tijd dat ontdekkingsreizigers als Columbus de wereldzeeën afvaren, op zoek naar nieuwe continenten. Ook het menselijk lichaam wordt ontdekt: voor het eerst gaan medici snijden in dode lichamen om het geheim van het leven te ontdekken. Schilders proberen de schoonheid van de mens zo goed mogelijk weer te geven in realistische portretten.

De aandacht voor de mens bleef niet alleen beperkt tot de geneeskunde en de schilderkunst: het theocentrisme (God staat centraal) uit de Middeleeuwen maakte plaats voor antropocentrisme ofwel humanisme (de mens staat centraal). Humanisten vonden dat ieder mens uniek was en zichzelf zo veel mogelijk moest ontwikkelen. Het was in die tijd een ideaal om zich op zoveel mogelijk terreinen te ontplooien. Mensen als Leonardo da Vinci (schilder, schrijver en uitvinder tegelijk) zijn een goed voorbeeld van zo'n homo universalis (algemeen ontwikkeld mens).

Het is een misverstand te denken dat de mens minder gelovig werd in de Renaissance: de aandacht voor de mens en het leven op aarde was geen gebrek aan respect voor God, integendeel: men zag de schoonheid van de mens en de natuur juist als een bewijs van Gods scheppingskracht. Godsdienst was zo belangrijk in de zestiende eeuw dat het noorden van Europa bloedige oorlogen voerde tegen de Spaanse overheersers: in het noorden, waaronder Nederland, wilde men namelijk een nieuw geloof belijden, in plaats van het verplicht opgelegde katholicisme: deze strijd om een nieuw geloof, heet de reformatie (hervorming) en was een belangrijke inzet van de Tachtigjarige oorlog tussen Nederland en Spanje.

Nederland wilde echter ook om een andere reden onafhankelijk van Spanje worden; ons land was namelijk uitgegroeid tot een zeer belangrijke handelsnatie: Amsterdam was, dankzij de VOC, haast de hoofdstad van de wereld. In dit bloeiende Amsterdam heerste ook een rijk cultureel leven. Hier woonden en werkten dan ook onze bekendste schrijvers:

 

- P.C. Hooft: zoon van de burgemeester van Amsterdam. Hooft was een echte homo universalis. Hij was politicus (hij is een tijd lang 'drost' van de stad Muiden geweest), geschiedschrijver (zijn Nederlandsche Historiën beschrijven de gehele geschiedenis van Nederland), dichter (zijn sonnetten worden nog steeds gelezen) en toneelschrijver.

- Joost van den Vondel: zoon van uit Antwerpen gevluchte ouders. Vondel is van minder goede komaf dan Hooft, maar heeft door zelfstudie als een echte autodidact zichzelf ontwikkeld. Hij was tijdens zijn leven al een zeer beroemd schrijver, maar heeft daarbij ook

altijd in zijn kousenwinkel moeten werken. Vondel was niet alleen beroemd, maar ook omstreden, omdat hij, midden in de Tachtigjarige Oorlog, zich bekeerde tot het katholieke geloof. Tot zijn bekendste werk horen enkele gedichten, maar ook zijn klassieke drama's, zoals Lucifer en Gijsbrecht van Aemstel. Dit laatste is een toneelstuk dat erg lijkt op het klassieke verhaal over Troje: in dit stuk wordt Amsterdam veroverd door middel van een truc die lijkt op de truc met het Trojaanse paard: soldaten die in het ruim van een schip (genaamd: 't Zeepaerd) verborgen zitten, veroveren de stad en jagen de burgemeester de stad uit. Aan het eind van het stuk verschijnt er echter een engel die belooft dat Amsterdam ooit zal herrijzen. Omdat het stuk zich afspeelt in de Middeleeuwen weet de zestiende-eeuwse toeschouwer in het welvarende Amsterdam dat dit 'ooit' 'nu' is geworden. Op die manier is het stuk toch een lof op de stad Amsterdam: Vondel schreef het dan ook ter gelegenheid van de opening van de schouwburg van Amsterdam.

- G.A. Brederode: was in zijn tijd een beetje een buitenbeentje, omdat hij minder zwaarwichtige en intellectualistische teksten schreef dan bijvoorbeeld Hooft en Vondel. Bredero's voorkeur lag bij het gewone volk. Zijn liederen gaan over het plezier en het verdriet van het gewone, feestende, drinkende, vrijende en vechtende volk. Zijn bekendste werken zijn de kluchten De Spaanschen Brabander (een soort Don Quichotte-verhaal) en De klucht van de koe, over een domme boer die zijn eigen koe koopt. Veel werken van Bredero leren ons dezelfde lessen: ''t Kan verkeeren' (oftewel: de dingen gaan zoals ze gaan) en 'Al siet men die luy, men kent ze niet' (oftewel: pas op: mensen kunnen anders zijn dan ze zich voordoen). Vanwege zijn onderwerpskeuze heeft Bredero altijd het imago gehad van een vrolijke, eenvoudige, volkse, feestende jongen, en het feit dat hij op 33-jarige leeftijd stierf door dwars door het ijs heen te zaken draagt aan dit imago alleen maar bij. Toch was Bredero een serieus mens, die met zijn werk de mensen vooral wilde waarschuwen en hen wilde stimuleren om te gaan studeren en zichzelf te ontwikkelen. Wat dat betreft is hij toch een echte renaissanceschrijver.