Remco Campert - Januari 1943

 

Voor Joeki Broedelet
 
  
Ik liep over het karrespoor
op een krakende winterdag

Mijn moeder kwam me tegemoet
figuurtje in de verte

De nacht ervoor droomde ik
dat ik een scheepje zeilen deed

Mijn hand streelde het kroos
in de blikkerende sloot

Het scheepje zeilde naar de overkant
en raakte klem in het oevergras

Ik keek op en zag mijn vader staan
hij stak zijn arm door prikkeldraad

Hij keek me smekend aan
mijn vader vroeg aan mij om brood

Op die landweg, moeder
hield je me minuten vast

Je ogen waren rood
je jas die rook naar stad

De Duitser had per kaart gemeld
mijn vader hij was dood

In Neuengamme, bitter oord
daar hadden ze hem vermoord

Ik voelde niets
maar wist dat ik iets voelen moest

Keek langs mijn moeders mouw
naar het lokkend bos

Pas toen het kon vertelde ik honderduit
over wat mij werkelijk bezighield

De strik die ik had gezet
voor het konijnenhol

De hut die ik aan het bouwen was
in de boom die niemand kende

Eerst later voelde ik pijn
die niet meer overging

Die nog mijn lijf doortrekt
nu ik dit schrijf

Lang geleden, toch dichtbij
de tijd duurt één mens lang

20-2-1980

 

C.O. Jellema- Todesfuge (Paul Celan)

 

Zwarte melk van de vroegte wij drinken die ’s avonds

wij drinken die ’s middags en ‘s morgens wij drinken die ’s nachts

wij drinken en drinken

wij delven een graf in de winden daar ligt men niet krap

Een man woont in ‘t huis die speelt met de slangen die schrijft

die schrijft als het schemert naar Duitsland jouw gouden haar Margarete

hij schrijft het en komt uit zijn huis en de sterren flonk’ren hij fluit om zijn honden

hij fluit zijn joden te voorschijn laat delven een graf in de aarde

hij beveelt ons speel nu ten dans

 

 

Zwarte melk van de vroegte wij drinken je ’s nachts

wij drinken je ’s morgens en ’s middags wij drinken je ’s avonds

wij drinken en drinken

Een man woont in ’t huis die speelt met de slangen die schrijft

die schrijft als het schemert naar Duitsland jouw gouden haar Margarete

Jouw assige haar Sulamith wij delven een graf in de winden daar ligt men niet krap

 

 

Hij roept hee jullie steek dieper de grond in en jullie daar speel en zing

hij grijpt naar het staal aan zijn riem hij zwaait het zijn ogen zijn blauw

steek dieper de schop jullie daar en jullie speel verder ten dans

 

 

Zwarte melk van de vroegte wij drinken je ’s nachts

wij drinken je ’s middags en ‘s morgens wij drinkens je ’s avonds

wij drinken en drinken

een man woont in ’t huis jouw gouden haar Margarete

jouw assige haar Sulamith hij speelt met de slangen

 

 

Hij roept speel zoeter de dood de dood is een meester uit Duitsland

hij roept strijk donkerder aan de violen dan stijg je als rook de lucht in

dan heb je een graf in de wolken daar lig je niet krap

 

Zwarte melk van de vroegte wij drinken je ’s nachts

wij drinken je ’s middags de dood is een meester uit Duitsland

wij drinken je ’s avonds en ‘s morgens wij drinken en drinken

de dood is een meester uit Duitsland zijn oog is blauw

hij raakt je met loden kogel hij raakt je nauwkeurig

een man woont in ’t huis jouw gouden haar Margarete

hij hitst zijn honden tegen ons op hij schenkt ons een graf in de lucht

hij speelt met de slangen en droomt de dood is een meester uit Duitsland

 

jouw gouden haar Margarete

jouw assige haar Sulamith

 

Vertaling: C.O. Jellema

 

Willem Elsschot

Aan Simon Vestdijk

Jongen, met je wankel hoofd

aan den beul vooruit beloofd,

toen je daar je lot verbeidde

stond ik wenend aan je zijde.

 

De operette duurde lang:

van bet wraakhof naar ’t gevang,

van ’t gevang weer naar bet hof

in de boeien van den mof.

 

Veertig haarden dorst je onsteken,

duizend haarden zou men wreken,

maar je beulen stonden paf

toen je zweeg tot in je graf.

 

Dokters, rechters, procureuren,

allen zijn je komen keuren,

allen vonden je perfect,

en toen heeft men je genekt.

 

’t Had de Koningin behaagd

dat je gratie werd gevraagd,

maar voor zulk een viezen jongen

wordt meestal niet aangedrongen.

 

Lang heeft men geprakkezeerd

wat een mens het meest onteert,

hangen, branden, vierendelen

of gewoon als varken kelen.

 

Toen heeft men het mes gekozen

om je toch eens te doen blozen,

want zo’n gala met wat bloed

doet een hakenkruizer goed.

 

Jongenlief, zoals je ziet.

Leiden krijgt je resten niet

Hitler laat zich niets ontrukken

want hij houdt van die twee stukken.

 

Holland vraagt nu onverdroten

of je niets werd ingespoten,

maar die vuige, laffe moord

vindt het minder ongehoord.

 

Laat het stikken in zijn centen,

in zijn kaas en in zijn krenten,

in zijn helden, als daar zijn:

Tromp, De Ruyter en Piet Hein.

 

Moog je geest in Leipzig spoken

tot die gruwel wordt gewroken,

tot je beulen, groot en klein,

door den Rus vernietigd zijn.

 

Antwerpen 1934 naar aanleiding van de executie van Marinus van der Lubbe (24) in Duitsland, wegens het in brand steken van de Rijksdag in Berlijn.

 

 

Bert Voeten - De trein

Er rijdt door mijn hoofd een trein

vol joden, ik leg het verleden

als een wissel om en ik tel

de veewagons met de grendels:

vijftig wagons, in elke

wagon vijftig mensen. Men ligt

geklemd tussen ledematen,

en is drager of gedragene,

gevangenen van elkander

in het duister van de wagon

in het duister zonder water,

zonder lucht,

zonder hoop. (…)

 

Willem Wilmink - Ben Ali Libi. Goochelaar

 

Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,

staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,

dus keek ik er met verwondering naar:

 

Met een lach en een smoes en een goocheldoos

en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,

scharrelde hij de kost bij elkaar:

Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost

dat Nederland nodig moest worden verlost

van het wereldwijd joods-bolsjewistisch gevaar.

Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

 

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,

kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.

Er stond al een overvalwagen klaar

voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

In 't concentratiekamp heeft hij misschien

zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien

met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,

Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

En altijd als ik een schreeuwer zie

met een alternatief voor de democratie,

denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar

voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

 

Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,

hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.

 

 

 

Jacques Presser – Orpheus en Ahasverus

 

Men kent alouds het smartelijk zoet verhaal

Van Orpheus, die de honderdduizend treden

Ten Orcus afdaalde. En hoe zijn taal

In magisch lokken de brandende bede

 

Joeg door de grijze rij zwijgende schimmen:

'Eurydice! Eurydice!' Een kreet

 Die echo's sloeg tegen de vale kimmen

Totdat zij in zijn smachtende armen gleed.

 

En toen: één blik. En daarna nimmermeer.

Toen zonk zij achterover in 't rijk der doden.

Mij, die in hunkring lijf en ziel verteer,

Ook die seconde troost blijft mij verboden.

 Ik echter klamp mij - net als alle joden –

Vast aan de illusie van de wederkeer. 

1 april 1943

 

 

Rutger Kopland - Oorlog

Terwijl het verhaal wil dat het verteld en

voorbij is - maar het breekt af

 

zeker, het is mij verteld en verteld

maar nog

 

ik zie die grijze beduimelde foto

maar nog is het gras weer groener dan gras

en de bloesems weer witter dan bloesem

 

in die grijze tuin moet het oorlog zijn geweest

in die man, in die vrouw, dat kind

in dat grijze gras onder die grijs bloeiende boom

 

het is mij verteld en verteld hoe zij daar

hadden moeten verdwijnen, worden weggevoerd

in de goederentreinen, nooit terugkomen

 

terwijl het verhaal wil dat het verteld en

voorbij is - maar het breekt af

 

zeker, het is mij verteld en verteld

hoe vrede wederkeerde

 

maar nog is er geen andere foto dan deze

waarin het nog moet

 

Uit: Tot het ons loslaat, 1997

 

Ed Hoornik -Pogrom

 

Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
- Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?

Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water dat hem langzaam nam,
is dit de Spree, en dat de Grenadierstraat?
- Het is de Amstelstroom, ’t is Amsterdam.

Op ’t Rembrandtsplein gaan de lantarens branden,
over de daken sproeit een lichtfontein.
- Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.

De Jodenbreestraat is een diep ravijn;
ik zie mijn schaduw dansen op de wanden.
- Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.

Uit:  Steenen, 1939 .

 

Willem Wilmink - Een foto

Van die razzia's zijn foto's
Jonas Daniël Meijerplein
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn
Een bange man met keurige
schoenen
lange jas en vlinderdas
wordt over het plein gedreven
of het daar een veemarkt was

Kijk, daar staan drie Duitse
soldaten
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser
misschien toch beschaamd, opzij

Stel je voor je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was

Soms moet ik er ook aan denken
hoe het die andere zoon vergaat
die ontdekte, kijk mijn vader
is die lachende soldaat

 

Leo Vroman – Vrede

 

Komt een duif van honderd pond,

een olijfboom in zijn klauwen,

bij mijn oren met zijn mond

vol van koren zoete vrouwen,

vol van kirrende verhalen

hoe de oorlog is verdwenen

en herhaalt ze honderd malen:

alle malen zal ik wenen.

 

Sinds ik mij zo onverwacht

in een taxi had gestort

dat ik in de nacht een gat

naliet dat steeds groter wordt,

sinds mijn zacht betraande schat,

droogte blozend van ellende

staan bleef, zo bleef stilstaan dat

keisteen ketste in haar lenden,

ben ik te dicht en droog van vel

om uit te zweten in gebeden,

kreukels knijpend evenwel,

en 'vrede' knarsend, 'vrede', 'vrede'.

Liefde is een stinkend wonder

van onthoofde wulpsigheden

als ik voort moet leven zonder

vrede, godverdomme, vrede;

want het scheurende geluid

waar ik van mijn lief mee scheidde

schrikt mij nu het bed nog uit

waar wij soms in dromen beiden

dat de oorlog van weleer

wederkeert op vilte voeten,

dat we, eigenlijk al niet meer

kunnend alles, toch weer moeten

liggen rennen en daarnaast

gillen in elkanders oren,

zo wanhopig dat wij haast

dromen ons te kunnen horen.

 

Mag ik niet vloeken als het vuur

van een stad, sinds lang herbouwd,

voortrolt uit een kamermuur,

rondlaait en mij wakker houdt?

doch het versgebraden kind,

vuurwerk wordend, is het niet

wat ik vreselijk, vreselijk vind:

het is de eeuw dat niets geschiedt,

nadat eensklaps, midden door een huis,

een toren is komen te staan van vuil,

lang vergeten keldermodder,

snel onbruikbaar wordend huisraad,

bloedrode vlammen van vlammend

rood bloed, de lucht eromheen behangen

met levende delen van dode doch

aardige mensen, de eeuwenlange stilte voor-

dat het verbaasde kind in deze zuil

gewurgd wordt en reeds de armpjes

opheft.

 

Kom vanavond met verhalen

hoe de oorlog is verdwenen,

en herhaal ze honderd malen:

alle malen zal ik wenen.