`O, als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn'.
J.H. Leopold
Uit: Verzen
Herinnering
De gloeiende avond in de kleine stad:
Verlichte ramen stonden ruisend open
Naar zomertuinen en het langzaam lopen
Van de geliefden langs het grijze pad.
Als dit geheime ooit wéér te leven was:
Hoe dat het wachten licht van een lantaren
Scheen op de donkere, gedempte blaren,
Wist het hart, dat het van den dood genas.
Maar het vergankelijke kent geen keer
Dan in de opstanding der herinneringen;
Gistren is even ver als deze dingen:
In het verleden is de tijd niet meer.
Toch zullen bij het sluiten van den kring,
Waarin ons dreef des levens steng beschikken,
Die als lucht onhoudbare ogenblikken
Onze enige eer zijn en rechtvaardiging.
En zullen we, in de werveling van den tijd
En de vervoeringen, die niet bekijven,
Indachtig aan onze oude dagen blijven
Met onvergankelijke aanhankelijkheid.
Tot aan het zwichten en het laatst getij,
Wanneer de wereld één wordt met het duistren,
En wij de niet te horen woorden fluistren:
Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.
J.Bloem
Uit: Verzamelde gedichten
/f.eu1.jwwb.nl%2Fpublic%2Fm%2Fy%2Fu%2Fletterlievend%2Fyi2nj9%2F20171024_151322.jpg)
Men verplaatst zich
Men verplaatst zich, maar
nooit even snel, in
tegengestelde richting.
Nooit met eenzelfde zakdoek
mooi symmetrisch wuivend -
even wit, even droog.
Eén blijft er staan,
verwijdert zich.
Bij gebrek aan wie verliet
langzaam kleiner wordend.
Anton Korteweg
Uit: 'Met flinke pas'
Aan het roer dien avond stond het hart
en scheepte maan en bossen bij zich in
en zeilend over spiegeling
van al wat het geleden had
voer het met wind en schemering
om boeg en tuig voorbij de laatste stad.
Gerrit Achterberg
Uit: Afvaart
Weggaan
Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.
Rutger Kopland
Uit: Het orgeltje van yesterday
Voor Deborah,
Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je me aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan.
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn.
Dan ben ik gelukkig.
R. Campert
Uit: Theater
Zul je voorzichtig zijn?
Ik weet wel dat je maar een
boodschap doet
hier om de hoek
en dat je niet gekleed bent voor
een lange reis.
Je kus is licht,
je blik gerust
en vredig zijn je hand en voet.
Maar achter deze hoek
een werelddeel,
achter dit ogenblik
een zee van tijd.
Zul je voorzichtig zijn?
Adriaan Morriën
Uit: Het gebruik van een wandspiegel
Sub Finem
En nu nog maar alleen
het lichaam los te laten-
de liefste en de kinderen te laten gaan
alleen nog maar het sterke licht
het rode, zuivere van de late zon
te zien, te volgen-en de eigen weg te gaan.
Het werd, het was, het is gedaan.
Vasalis
Uit: De oude kustlijn
De plek
Je moet niet alleen, om de plek te bereiken,
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien
om alles bij het zeer oude te laten.
Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid.
Herman de Coninck
Uit:Schoolslag
maar we zouden niet vergeten dat
we hebben gelachen, gelachen hebben
we veel en dat zal ik niet vergeten
want we hebben gelachen en veel hè?
en dat zullen we nooit vergeten om-
dat we zoveel gelachen hebben en dat
niet vergeten gvd wat hebben we gelachen
en niet en nooit vergeten dat we zo
hebben gelachen omdat we samen waren
en zoveel gelachen hebben dat we
het nooit zullen vergeten
Bert Schierbeek
Uit: De deur,1972
De herinnering
Het is zo lang geleden
Dat het vergeten had moeten zijn,
Het is zo vers
Als een voetstap in het gras,
Als rook die wegtrekt uit een open raam,
Dauw die druppelt langs gewas
Door aarde en stof,
Een gedachte die niet meer was.
Jan Wolkers
Een merel
Er is iets in de zang van een merel
het is voorjaar, je wordt wakker
je ligt te denken in de nacht
het raam staat open - er is iets
waarvan de vogel zingt
en je denkt aan wat je moet opgeven
er is iets in je dat leeg is en het stroomt vol
met het zingen van die merel.
Rutger Kopland
Doodgewoon
Als lavasteen omhult de tijd het niets:
de vorm die ons verlangen heeft gegeven,
als in graniet verscholen oud verdriet,
aan al die lege plekken in ons leven.
Soms schemert uit een ver, betreurd verleden
een blik of een gebaar door onze tijd:
gestalte die nu langs een glazen deur glijdt,
alsof hij nooit van ons was weggegleden.
Zo licht als in een vochtig blad de nerven,
zo kwetsbaar zijn wij mensen in de tijd.
Als zachte wind strijkt langs ons leven 't sterven,
naar een een onmetelijke openheid.
De dood, het is de andere kant van 't leven,
het negatief van 't ondermaans bestaan.
Herinneringen laten ons nog zweven
in 't vacuüm dat doodgaan doet ontstaan.
Aan de overzijde zijn de lege velden
waar je vervlogen droom als schim verbleekt.
De angst verdampt die je bij vlagen kwelde,
terwijl de hemel als een zeepbel breekt.
/f.eu1.jwwb.nl%2Fpublic%2Fm%2Fy%2Fu%2Fletterlievend%2Fgek467%2FBOEKJE_DVD_DEF-pdf.jpg)
Sotto voce
Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd zo arm te zijn.
Vasalis
Uit: Vergezichten en gezichten
Tijd
Tijd- het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is
en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven
zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg
zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen
het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd
te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo's van de onbekende diepten in ons hoofd
niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd
we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind
Rutger Kopland,
Uit: 'Over het verlangen naar een sigaret'