Overzicht literatuurgeschiedenis tot 1880

De middeleeuwen (500-1550)

Veel van de middeleeuwse literatuur is verloren gegaan. Dit komt vooral doordat verhalen werden doorverteld, in plaats van opgeschreven (papier was kostbaar en de boekdrukkunst bestond nog niet!).
    Het oudste bewaard gebleven verhaal uit de Nederlandse literatuur is de Sint Servaaslegende (ongeveer 1170) van de Maastrichtenaar Hendric van Veldeke. Dit religieuze verhaal vertelt de wonderlijke belevenissen van de heilige Sint-Servaas. Bijna alle middeleeuwse literatuur is katholieke literatuur. Dit komt onder andere doordat de monniken de tijd en het geld hadden om verhalen op en over te schrijven. Verder had de kerk in deze tijd veel meer macht dan nu: iedereen was verplicht het katholieke geloof te belijden en het volk kreeg de katholieke moraal voortdurend bijgebracht: in de kerk, maar ook in de verhalen, die op marktpleinen door troubadours werden voorgedragen.
    De andere machtsgroep was de adel: koningen, graven, hertogen en ridders. Tot de adel kon je alleen behoren als je als edele geboren was: zo niet, dan had je pech. Adel en geestelijkheid noemen we de eerste en tweede stand: samen hadden zij de macht over het volk. De rest, ongeveer 99,99% van de bevolking, bestond uit boeren, die moesten werken voor de adel en de geestelijkheid en niets te zeggen hadden.
    Naast de religieuze verhalen bestaat de middeleeuwse literatuur uit verhalen die zich in adellijke kringen afspelen: de ridderromans. De moraal van deze verhalen was: blijf altijd trouw aan je vorst. De vorst, op zijn beurt, bleef altijd trouw aan God, want die katholieke moraal is ook in de ridderliteratuur terug te vinden. Zoals gezegd: adel en geestelijkheid waren twee handen op één buik.
    Bijna alle middeleeuwse literatuur laat eenzelfde wereldbeeld zien: het leven op aarde werd voorgesteld als onbelangrijk, het was meer een proef die je als mens moest doorstaan. Wie de proef doorstond door veel te bidden, naar de kerk te gaan, trouw aan de vorst te tonen, en zich volledig ondergeschikt te maken aan God, kon na zijn dood een plek in de hemel verdienen. Alle verhalen - de geestelijke literatuur zowel als de ridderromans - tonen dat wie op God blijft vertrouwen, beloond wordt, en wie te veel aandacht heeft voor aardse zaken gestraft wordt. Dit wereldbeeld laat zich samenvatten met het motto: memento mori. Dit betekent letterlijk: 'gedenk te sterven',  maar moet meer worden opgevat als: denk eraan, ooit ga je dood: dus hecht geen waarde aan het leven op aarde, en doe maar je uiterste best om je plaats in de hemel te verkrijgen!
    Vanwege het belang van deze boodschap is veel middeleeuwse literatuur ook anoniem geschreven: niet de persoon van de schrijver is belangrijk (roem is ijdelheid), maar alleen zijn boodschap.
    Aan het eind van de middeleeuwen ontstaat er in de steden een nieuwe machtsgroep: de burgers. De burgers komen voort uit de immens grote onderlaag van de bevolking, maar doordat zij niet werkten op het land van de adel, maar leefden van de handel, hebben zij zich uit de machtsgreep van adel en geestelijkheid kunnen werken, en een onafhankelijke positie weten te verwerven. Daarom wordt de burgerij ook wel de derde stand genoemd. De steden, waar alle burgers geconcentreerd waren, werden steeds belangrijkere machtscentra en de macht van de adel brokkelde langzaam maar zeker af. Het is deze derde stand die vanuit de steden langzaam maar zeker het gezicht van de wereld veranderde, zelfs zodanig, dat er een nieuwe periode in de geschiedenis aanbrak.

 

 

 

De renaissance (1550-1669)

De term 'renaissance' betekent letterlijk 'wedergeboorte'. De term is bedacht door burgers uit die tijd. Zij vonden namelijk dat de tijd ongeveer 1000 jaar had 'stilgestaan', omdat er in hun ogen 1000 jaar niets belangrijks gebeurd was. Deze 1000 jaar noemden ze minachtend 'middeleeuwen' (alsof het maar een tussenperiode was). De tijd daarvoor, de tijd van de Griekse en Romeinse beschaving, was in de ogen van de zestiende-eeuwse burger een voorbeeld, en hun eigen tijd noemden ze daarom een wedergeboorte van deze beschaving.
    Waarom vond men in de zeventiende eeuw dat de wereld zo veranderd was? Welnu, zoals je hebt geleerd, was de middeleeuwse moraal dat alles in het teken van het hiernamaals stond: aan het leven op aarde mocht men geen aandacht schenken. Dit veranderde in de zestiende eeuw. Het 'memento mori' werd een 'carpe diem', wat 'pluk de dag' betekent. De renaissancemens wilde juist zoveel mogelijk te weten komen over de wereld. Het is in deze tijd dat ontdekkingsreizigers als Columbus de wereldzeeën afvaren, op zoek naar nieuwe continenten. Ook het menselijk lichaam wordt ontdekt: voor het eerst gaan medici snijden in dode lichamen om het geheim van het leven te ontdekken. Schilders proberen de schoonheid van de mens zo goed mogelijk weer te geven in realistische portretten.
    De aandacht voor de mens bleef niet alleen beperkt tot de geneeskunde en de schilderkunst: het theocentrisme (God staat centraal) uit de Middeleeuwen maakte plaats voor antropocentrisme ofwel humanisme (de mens staat centraal). Humanisten vonden dat ieder mens uniek was en zichzelf zo veel mogelijk moest ontwikkelen. Het was in die tijd een ideaal om zich op zoveel mogelijk terreinen te ontplooien. Mensen als Leonardo da Vinci (schilder, schrijver en uitvinder tegelijk) zijn een goed voorbeeld van zo'n homo universalis (algemeen ontwikkeld mens).
    Het is een misverstand te denken dat de mens minder gelovig werd in de Renaissance: de aandacht voor de mens en het leven op aarde was geen gebrek aan respect voor God, integendeel: men zag de schoonheid van de mens en de natuur juist als een bewijs van Gods scheppingskracht. Godsdienst was zo belangrijk in de zestiende eeuw dat het noorden van Europa bloedige oorlogen voerde tegen de Spaanse overheersers: in het noorden, waaronder Nederland, wilde men namelijk een nieuw geloof belijden, in plaats van het verplicht opgelegde katholicisme: deze strijd om een nieuw geloof, heet de reformatie (hervorming) en was een belangrijke inzet van de Tachtigjarige oorlog tussen Nederland en Spanje.
    Nederland wilde echter ook om een andere reden onafhankelijk van Spanje worden; ons land was namelijk uitgegroeid tot een zeer belangrijke handelsnatie: Amsterdam was, dankzij de VOC, haast de hoofdstad van de wereld. In dit bloeiende Amsterdam heerste ook een rijk cultureel leven. Hier woonden en werkten dan ook onze bekendste schrijvers:

 

- P.C. Hooft: zoon van de burgemeester van Amsterdam. Hooft was een echte homo universalis. Hij was politicus (hij is een tijd lang 'drost' van de stad Muiden geweest), geschiedschrijver (zijn Nederlandsche Historiën beschrijven de gehele geschiedenis van Nederland), dichter (zijn sonnetten worden nog steeds gelezen) en toneelschrijver.

- Joost van den Vondel: zoon van uit Antwerpen gevluchte ouders. Vondel is van minder goede komaf dan Hooft, maar heeft door zelfstudie als een echte autodidact zichzelf ontwikkeld. Hij was tijdens zijn leven al een zeer beroemd schrijver, maar heeft daarbij ook altijd in zijn kousenwinkel moeten werken. Vondel was niet alleen beroemd, maar ook omstreden, omdat hij, midden in de Tachtigjarige Oorlog, zich bekeerde tot het katholieke geloof. Tot zijn bekendste werk horen enkele gedichten, maar ook zijn klassieke drama's, zoals Lucifer en Gijsbrecht van Aemstel. Dit laatste is een toneelstuk dat erg lijkt op het klassieke verhaal over Troje: in dit stuk wordt Amsterdam veroverd door middel van een truc die lijkt op de truc met het Trojaanse paard: soldaten die in het ruim van een schip (genaamd: 't Zeepaerd) verborgen zitten, veroveren de stad en jagen de burgemeester de stad uit. Aan het eind van het stuk verschijnt er echter een engel die belooft dat Amsterdam ooit zal herrijzen. Omdat het stuk zich afspeelt in de Middeleeuwen weet de zestiende-eeuwse toeschouwer in het welvarende Amsterdam dat dit 'ooit' 'nu' is geworden. Op die manier is het stuk toch een lof op de stad Amsterdam: Vondel schreef het dan ook ter gelegenheid van de opening van de schouwburg van Amsterdam.

- G.A. Brederode: was in zijn tijd een beetje een buitenbeentje, omdat hij minder zwaarwichtige en intellectualistische teksten schreef dan bijvoorbeeld Hooft en Vondel. Bredero's voorkeur lag bij het gewone volk. Een deel van zijn liederen gaat over het plezier en het verdriet van het gewone, feestende, drinkende, vrijende en vechtende volk. Zijn bekendste werken zijn de kluchten De Spaanschen Brabander (een soort Don Quichotte-verhaal) en De klucht van de koe, over een domme boer die zijn eigen koe koopt. Veel werken van Bredero leren ons dezelfde lessen: ''t Kan verkeeren' (oftewel: de dingen gaan zoals ze gaan) en 'Al siet men die luy, men kent ze niet' (oftewel: pas op: mensen kunnen anders zijn dan ze zich voordoen). Vanwege zijn onderwerpskeuze heeft Bredero altijd het imago gehad van een vrolijke, eenvoudige, volkse, feestende jongen, en het feit dat hij op 33-jarige leeftijd stierf door dwars door het ijs heen te zaken draagt aan dit imago alleen maar bij. Toch was Bredero een serieus mens, die met zijn werk de mensen vooral wilde waarschuwen en hen wilde stimuleren om te gaan studeren en zichzelf te ontwikkelen. Wat dat betreft is hij toch een echte renaissanceschrijver.

 

De Verlichting (1669 - ...)

In 1669 wordt er in Amsterdam een letterkundig genootschap opgericht, genaamd: Nil Volentibus Arduum. Dit betekent: niets is onmogelijk, als je maar wilt. Nu is dit op zich niet zo'n belangrijke gebeurtenis, maar het motto van dit genootschap past precies bij de denkbeelden van de tijd die we 'de verlichting' zijn gaan noemen. Het is moeilijk om aan te wijzen wanneer deze tijd precies begon, omdat de verlichting niet iets wezenlijks anders is dan de renaissance, het is meer een logische voortzetting ervan. Daarom kiezen Nederlandse literatuurgeschiedschrijvers wel eens het jaar 1669 als startpunt, maar zo'n jaartal is natuurlijk relatief.
    Waar het om gaat, is dat de burgers rond deze tijd redelijk trots waren op wat ze allemaal bereikt hadden; zij waren van mening dat hun welvarende positie vooral eigen verdienste was. Want, zo redeneerden zij, iemand die altijd zijn verstand gebruikt, zal ver komen in het leven. Het verstand is dus het belangrijkste principe in de zeventiende en achttiende eeuw, en dat zie je overal terugkeren. Een ander woord voor de verlichting is dan ook het rationalisme.
    De verlichting is niet eens zozeer de aanduiding van een periode in de kunst (zoals de renaissance), het is een algemeen maatschappelijke stroming die vooral in de wetenschap en de politiek van betekenis is geweest en nog steeds is.
    In de achttiende eeuw ontstaat de serieuze wetenschapsbeoefening zoals we die nog steeds kennen. Belangrijke principes zijn hierbij empirisme (waarneming als uitgangspunt; het doen van proeven) en het belang van bewijsvoering. Op politiek terrein zorgt het verlichtingsdenken voor democratisering, scheiding van kerk en staat en scheiding van machten.
    Behoefte aan duidelijkheid, orde en gezond verstand ontstaat ook in de kunst. Men vond dat goede kunst aan regeltjes moest voldoen: iedereen die zich keurig aan de regels hield en vooral
goed z'n best deed en z'n verstand gebruikte, was in staat om goede kunst te maken. Het grappige is dat juist de achttiende literatuur hierdoor ontzettend saai en nauwelijks leesbaar is. Weinig schrijvers zijn daarom de moeite van het vermelden waard.    
    Een uitzondering is Hiëronymus van Alphen. Hij is een belangrijk schrijver, omdat hij de eerste schrijver is van jeugdliteratuur. Als een echt verlichtingsmens vond Van Alphen dat kinderen goed opgevoed moesten worden. Volgens verlichtingsfilosofen is geen enkel kind slecht van geboorte: wanneer een kind liefdevol wordt grootgebracht, leert altijd zijn verstand te gebruiken en consequent het goede voorbeeld krijgt voorgedaan, dan zal hij uitgroeien tot een goed, verstandig, beschaafd en deugdzaam burger. Omdat Van Alphen weduwnaar was geworden en er dus alleen voor stond in de opvoeding van zijn kinderen, schreef hij gedichten voor zijn kinderen. In deze gedichten komen steeds heel brave kinderen voor, die alleen maar het goede doen, en daarvoor beloond worden.
    Een ander interessant werk uit deze tijd is De historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, van de twee vrouwelijke auteurs Bettje Wolff en Aagje Deken. Ook dit boek gaat in zekere zin over opvoeding: Sara is een meisje van ongeveer zeventien jaar en wordt hopeloos verliefd op een 'foute man'. Uiteindelijk laat ze haar verstand echter spreken, en trouwt ze met de verstandige (maar saaie) Hendrik Edeling. Deze moraal past echt bij de tijd van de verlichting, maar toch kondigt het boek een nieuwe periode aan: het is de eerste roman in proza uit onze literatuur. In die tijd waarschuwden dominees voor het lezen van proza, omdat prozaschrijvers niet hoefden na te denken over de vorm, en op die manier makkelijk tot onzedige gedachten konden komen en die ook zomaar konden opschrijven. Romans lezen zou dus lui maken en tot verkeerde gedachten kunnen leiden. Verder valt op dat in Sara Burgerhart niet alleen het verstand veel aandacht krijgt, maar vooral het gevoel van Sara beschreven wordt. En daarmee komen we aan bij een nieuwe periode, de romantiek.

 

De Romantiek  (1800 - ...)

Waar in de verlichting het verstand centraal staat, draait in de Romantiek alles om het gevoel. Deze verschuiving kan verklaard worden uit enkele geschiedkundige gebeurtenissen: door de vele oorlogen die in de achttiende eeuw hebben plaatsgevonden staat Europa er rond 1800 een stuk minder goed voor dan honderd jaar daarvoor (de tijd van de zelfvoldane verlichtingsmensen). Er heerst veel armoede, en hongersnoden en natuurrampen treffen grote gedeelten van de bevolking. Het is logisch dat je, wanneer het goed gaat, dat aan jezelf dankt, en wanneer het slecht gaat, je het idee krijgt dat je toch niets aan de loop der dingen kunt veranderen. Wat dan overblijft, is je te laten meesleuren door je gevoelsleven, en lekker weg te dromen door over betere tijden en andere, paradijselijke oorden te fantaseren.
    De onvrede met het leven wordt in het Duits aangegeven met de term Weltschmerz. De roman Het lijden van de jonge Werther, van de Duitse schrijver Goethe, geeft hiervan een prima voorbeeld: de hoofdpersoon treurt in het hele boek om zijn verloren geliefde, huilt om een geknakte boom en pleegt uiteindelijk zelfmoord.
    Het wezenlijke kenmerk van de Romantiek is dus: onvrede met het hier en nu, en het verlangen te vluchten in iets dat op irrationele wijze wordt verheerlijkt. Dat 'iets' kan van alles zijn. Er zijn bijvoorbeeld romantische schrijvers die het verleden verheerlijken (de historische roman is populair in de negentiende eeuw). De roman Ivanhoe van de Engelsman Scott bijvoorbeeld lijkt erg op een middeleeuwse ridderroman. Ook er is ook een heropleving van de spirituele godsdienstbeleving, terwijl anderen juist hun heil zoeken in het gebruik van genotsmiddelen. Zo beschrijft de Fransman Baudelaire in Les fleurs du mal (De bloemen van het kwaad) het plezier in alles wat God verbiedt. Typisch romantisch is ook het ontstaan van spookverhalen: de horrorverhalen van Edgar Allen Poe, het verhaal over het monster van Frankenstein en de roman Dracula zijn allemaal ontstaan in de negentiende eeuw.
    Zo zie je dat het begrip 'romantisch' over veel meer gaat dan over de liefde alleen: ook woeste natuur en dood fascineerden de romantici, terwijl weer andere romantici het meer in de humor zochten.
    Zoals je merkt, zijn de hierboven gegeven voorbeelden allemaal uit andere landen afkomstig. Met name in Frankrijk en Duitsland heeft de Romantiek een enorme bloei doorgemaakt. Nederlanders zijn altijd al wat nuchterder geweest, en hier is de Romantiek dan ook niet echt aangeslagen. Waar men in andere landen vluchtte in grote gevoelens, werd in Nederland vooral de gezelligheid binnenshuis verheerlijkt, als reactie op onvrede met de maatschappelijke werkelijkheid.
    Schrijvers als Hildebrand (Camera obscura), Klikspaan (Studenten-typen) en De Schoolmeester (Knittelverzen) schreven allemaal op ironische wijze over de alledaagse beslommeringen van typetjes die we allemaal kennen uit het normale leven. De Nederlandse romantiek is dus niet zozeer een vlucht in de grote gevoelens, maar meer een vlucht in de kneuterigheid. Bij twee negentiende-eeuwse schrijvers gaat het gevoel echter verder, en bij alle twee lijkt de Romantiek niet alleen hun werk te betreffen maar ook het karakter en de levensstijl van de maker van datzelfde werk: Piet Paaltjens en Multatuli zijn onze 'echte' romantici bij uitstek.
    Piet Paaltjens heet eigenlijk Francois Haverschmidt. Net als Hildebrand, Klikspaan en De Schoolmeester was deze schrijver eigenlijk een dominee, die in zijn studententijd humoristisch werk geschreven heeft. Haverschmidt gaf zijn gedichten uit onder de naam Paaltjens in de bundel Snikken en grimlachjes (met een r!), en deed alsof Paaltjens een bekende van hem was, die zelfmoord had gepleegd. Dat klonk heel aannemelijk, want de gedichten van Paaltjens zijn niet alleen grappig, maar hebben ook een erg sombere ondertoon. De zwartgallige humor was voor Paaltjens (Haverschmidt) een manier om het lijden draaglijk te maken. Een van zijn bekendste gedichten is Aan Rika, en gaat over een wel zeer extreme vorm van liefde op het eerste gezicht: de ikfiguur wordt verliefd op een meisje dat in een passerende trein zit! Zijn liefde wordt zo hevig dat hij ernaar verlangt om samen met haar onder een trein verplet te worden.
    Dit doodsverlangen is een typisch romantisch motief en loopt als een rode draad door de bundel. Uiteindelijk zou de echte Haverschmidt het leven ook niet meer aankunnen, en zich ophangen aan een gordijnroede.
    Een heel ander verhaal is Multatuli (Latijn voor: Ik heb veel leed gedragen). Multatuli heette eigenlijk Eduard Douwes Dekker, en hij was namens de Nederlandse regering 'assistent-resident' in Nederlands-Indië (het huidige Indonesië). Dekker trok zich het lot van de arme inlandse boeren erg aan, en kon niet toezien hoe zij werden uitgebuit door de inlandse regent (een soort middeleeuwse vorst) met wie hij moest samenwerken. Hij eiste daarom dat deze regent zou worden weggestuurd maar de Nederlandse overheid had geen zin in problemen met het inlandse bestuur. De enige zorg van Nederland was immers: goede contacten houden met Nederlands-Indië, zodat het goedkoop producten uit dat land kon afnemen. In plaats van de regent, werd daarom Dekker zelf weggestuurd. Dekker maakte zich zo boos over de hypocrisie van ons land (een 'roofstaat', noemde hij het) dat hij in - misschien wel bekendste boek uit de Nederlandse literatuur - Max Havelaar de hele geschiedenis, op zeer ingewikkelde wijze, uit de doeken deed. Aan het eind van de roman richt hij zich direct tegen Koning Willem 111. Natuurlijk reserveert hij voor zichzelf in deze roman een plaats als de grote held: een strijder tegen het kwaad, met het hart op de goede plek.
    In deze zelfverheerlijking, en ook in de vele natuurbeschrijvingen is Multatuli een echte romanticus, maar in zijn sociale en politieke betrokkenheid en in de analyse van de Nederlandse koopmansmentaliteit herkennen we eveneens de verlichte mens Multatuli. De ironie is dat het boek door velen is geprezen om zijn mooie vorm; de inhoud, waar het hem om te doen was, liet de negentiende-eeuwse mens betrekkelijk koud.
    Zoals uit het stuk over Multatuli is gebleken, is het Verlichtingsdenken nooit verdwenen. Het is dus fout om te stellen dat de Romantiek een einde aan de Verlichting heeft gemaakt. Beide stromingen leven voort tot en met vandaag. Wel mag men stellen dat in de wereld van de politiek en de wetenschap het verlichtingsdenken domineert en in de wereld van de kunst de romantiek de boventoon voert.